Een late vlucht naar Sevilla
Begin maart 2020. We hadden vaag gehoord van de Covid-19 Epidemie in China en wisten nog niet wat dat voor de wereld en ons zou gaan betekenen. En misschien maar goed ook. Zo vertrokken we, nog zonder mondkapjes, naar Spanje vanuit een druilerig Nederland.
We hadden een redelijk late vlucht waarbij we rond 8 uur ’s avonds landden in Sevilla. Vanaf het vliegveld gingen we naar het eeuwenoude stadje Carmona (30 km). Daar aangekomen, reden we rechtstreeks naar hotel Casa de Carmona, waar we vaker komen en wat een absolute aanrader is als je van antieke hotels houdt. Het is meer een museum in een oud paleis met patio, waarbij iedere kamer uniek is, prachtig. Een klein stukje verderop in het oude stadsdeel zijn we wat gaan eten bij Taberna Mingalario, een goede traditionele tapasbar.
Weg met de winter
Het plan was om naar de zonnige Costa de la Luz te gaan om de winter uit ons systeem te krijgen, maar we wilden vooraf nog even een paar dagen naar de Sierra de Aracena, ten noorden van Sevilla. Dit niet al te hoge gebergte maakt onderdeel uit van de 450 kilometer lange Sierra Morena die de vallei van de Guadalquivir in het noorden begrenst, een van de langste rivieren van Spanje en met een rijke historie.
Pata Negra
De ronde bergen van Aracena zijn begroeid met kurkeiken, steeneiken, olijfbomen en tamme kastanjes. Onder die bomen grazen dan vaak weer schapen, geiten, koeien en paarden. En natuurlijk ook de zwarte Ibérico varkens waar de hammen vandaan komen waar de streek beroemd om is: de Jamón Ibérico de Bellota. De half wilde varkens met de zwarte poten (pata negra) scharrelen hun hele leven rond tussen de bomen en eten naast wat gras en kruiden vooral de eikels. Hierdoor krijgt de ham een zoete nootachtige smaak.
Na de buurt een beetje verkend te hebben, kozen we voor een pittoresk klein dorpje, Almonaster la Real. Er was daar een leuk hotel met de voor ons toepasselijke naam Luz Almonaster, wat we als standplaats kozen. De volgende dag zijn we vlak bij het dorpje Alájar langsgegaan bij Molino Río Alájar. Hier ontmoetten we Peter Jan en Monica, die van dit landgoed met watermolen langs de rivier een bijzonder smaakvol paradijsje gemaakt hebben. Met 6 mooie casas rurales, een zwembad en een tennisbaan. Een goede uitvalsbasis om te wandelen. Op hun aanraden hebben we in de buurt een wandeling gemaakt die de verschillende soorten landschappen die je in de Sierra de Aracena tegenkomt goed laat zien.
Wandelen tussen de Dehasas
En inderdaad, het begon met een pad door ommuurde boomgaarden met steeneiken. De stukken land waar de Iberico varkens in de herfst hun dieet bij elkaar scharrelen van soms wel 6 tot 10 kilo eikels per dag. Dehesas worden ze hier in Spanje genoemd en in Portugal: Montados. En hoewel ze meestal worden gebruikt voor het grazen, produceren deze landerijen een verscheidenheid aan producten tegelijk (bijvoorbeeld kruiden, eikels, paddestoelen, honing, kurk en hout). Een eeuwenoude en wereldwijde vorm van agro-bosbouw.
Vervolgens kwamen we in een heel ander landschap, een vallei uitgesleten door de Rivera de Alájar. Lopend over de smalle paadjes langs de rotsen daalden we na verloop van tijd af naar een lager gelegen deel met weer opnieuw ruime boomgaarden met olijfbomen en kurkeiken.
Pluma de Cerdo Ibérico
Voor alles is er een eerste keer en zo ook voor ons met de Pluma van het zwarte Ibérico varken. De kok van een eenvoudig restaurant in Almonaster la Real vertelde dat hij graag een Pluma voor ons klaar wilde maken. Een lokale specialiteit, gemaakt van de veer van de lende van het Ibérico varken.
Doordat de varkens in de Sierra de Aracena continu rondscharrelen en een eikeltjesdieet hebben is het sappig gemarmerd vlees met een nootachtige smaak. Krokant gebakken aan de buitenkant en rosé vanbinnen. Zeer smakelijk!
Pluma Iberico is overigens ook te krijgen bij sommige slagers in Nederland om de sfeer van dit stukje Spanje te opnieuw te proeven.
Route bekijken in vogelvlucht