Toen het vermeende graf van Sint Jacob (Sant-iago) op miraculeuze wijze werd ontdekt door bisschop Teodomiro in 813 ondernam koning Alfonso II van Asturias vanuit Oviedo een tocht van 300 kilometer om deze bijzondere ontdekking met eigen ogen te zien. De eerste bedevaart naar Santiago was een feit.
Na zijn aankomst in de buurt van Ira Flavia gaf Alfonso opdracht tot de bouw van een kerk en een klooster over de grafresten van de apostel. Deze kerk heeft het fundament gevormd voor de nu beroemde kathedraal aan het plein van Obradoiro.
De weg die hij nam vanuit Oviedo naar Compostela werd hiermee de eerste van alle Wegen of Caminos naar Santiago, de Primitivo.
In navolging van Alfonso II zijn vele pelgrims eeuwenlang via deze route, en de vele andere, op bedevaart naar de Apostel Jacobus (Xacobeo) gegaan. {xacobeo uitspraak in Galicië: Zjakobeo)
Volgens de legende zou de apostel Jacobus de Grote (of de Meerdere, de Oudere) na Pinksteren, de opstanding van Jezus, naar Spanje getrokken zijn om daar het evangelie te verkondigen. Hij kwam aan in Andalucía en trok al predikend naar Galicia. Maar zijn prediking had weinig succes. Hij wist maar acht volgelingen voor het Christelijke geloof te winnen. De twee trouwste vrienden uit deze groep volgelingen heetten Athenasius en Theodorus. Samen gingen ze terug naar Judea.
Eenmaal terug in Judea is Jacob wel succesvol met het verkondigen van het evangelie. Iets wat de hogepriester Abiathar Jacob irriteert waarop hij klaagt bij koning Herodes Agrippa I. Wanneer Herodes Jacob bij zich laat roepen en met hem een theologische discussie wil voeren, krijgt hij van de Jacob onomwonden te horen dat als hij het evangelie niet wil geloven, hij ook zelf zal ondervinden hoe zondaars worden gestraft. Herodes is beledigd en woedend veroordeelt hij Jacob tot de dood door middel van het zwaard (~44).
De legende vertelt verder dat na de dood van Jacob zijn lichaam, omdat hij niet mocht worden begraven, werd gestolen door zijn discipelen Athenasius en Theodorus. Ze namen zijn lichaam vervolgens per stenen boot mee terug naar de Romeinse provincie Lusitania, overeenkomstig met het noordelijke deel van Portugal en Galicië (Spirituele Variant van de Portugese Camino).
Eenmaal aangekomen bij Iria Flávia aan de Ría de Arosa, vlak bij het huidige Padrón in Galicië gingen de discipelen naar het kasteel waar koningin Lupa woonde. Athenasius en Theodorus vroegen haar om hun christelijke vriend en apostel in de buurt te mogen begraven.
De koningin geloofde het verhaal van de discipelen niet en deed alsof ze instemde met hun verzoek en zei tegen hen:
“Ga naar die heuvel, neem twee ossen en tuig ze aan mijn kar, neem jullie vriend en meester mee en begraaf hem waar je maar wilt.“
Koningin Lupa wist dat ze in plaats van twee ossen, twee wilde stieren op de heuvel zouden vinden. En in eerste instantie verscheen er zelfs een draak en viel hen aan. Maar ze maakten een kruisteken en de draak verdween.
Vervolgens vond er nog een wonder plaats: de wilde stieren werden tamme ossen. Toen de koningin deze wonderen zag, was ze ervan overtuigd dat deze mannen toch wel mannen van God waren.
De discipelen legden het lichaam vervolgens op de kar met de ossen en gingen op weg. Waar de ossen stopten om te rusten, daar zouden ze Jacob begraven.
De plaats waar ze stopten noemden ze Liberum Donum. Hier bouwden de discipelen een kleine kapel en woonden de rest van hun leven naast het graf van de apostel. De plaats waar nu de kathedraal van Santiago staat.
Volgens de legende vertelde de kluizenaar Pelayo 800 jaar later aan bisschop Teodomiro dat hij ’s nachts lichtstralen uit de kleine kapel had gezien. Samen met een grote menigte ging de bisschop ter inspectie naar de kapel en het marmeren graf en vond daar de kostbare relieken van de apostel.
De bischop stuurde vervolgens een gezant naar Koning Alfonso II van Asturias en de rest is geschiedenis…
Ook de legendes rond Finisterre en Muxia zijn al eeuwenoud en met de christianisering ontstonden nog meer legendes. Er zijn vele versies in omloop. We beschrijven er een paar.
De pelgrimslegende van Finisterre en Sint Jacob is doordrenkt van spirituele betekenissen en mythologie. Volgens de legende zouden, net als in de legende van Iria Flávia, na de dood van de Apostel Jacobus in Palestina, zijn discipelen zijn lichaam met een stenen boot naar Galicië hebben gebracht.
In deze legende komen de discipelen aan in het oude dorp Dugium, dat later bekend zou worden als Fisterra of Finisterre. Hier wilden ze toestemming vagen aan de leidinggevende Romeinse generaal om het lichaam van Jacobus te begraven. Echter, de generaal vertrouwde hen niet en liet hen in de gevangenis zetten. De discipelen wisten te ontsnappen en toen ze opnieuw dreigden gevangen te worden genomen, staken ze een brug over die na hen instortte en de achtervolgende Romeinse troepen vernietigde. Op miraculeuze wijze werd daarna het lichaam van Sint Jacob gered en konden ze verder trekken om de apostel te begraven.
Er is ook een legende die vertelt dat tientallen jaren ervoor, toen de Apostel Jacob nog in Galicië predikte, een boot van steen aankwam in Muxía met aan boord de Heilige Maria, in menselijke gedaante. Ze was gekomen om Jacobus aan te moedigen voor het goede werk dat hij verrichtte met het verkondigen van het evangelie.
Deze gebeurtenis leidde tot de oprichting van het heiligdom van Nuestra Señora de la Barca (Onze Lieve Vrouwe van de Boot), een belangrijk bedevaartsoord op de kaap van Muxía.
Een aantal grote stenen rondom de kerk worden geïnterpreteerd als de verschillende onderdelen van haar schip: de boot – Pedra de Abalar (recent gebroken), het zeil – Pedra dos Cadrís en het roer –Pedra do Timón.
De stenen rondom de kerk hebben voorspellende of helende gaven en dragen nog veel oudere rituelen met zich mee.
Zo heeft de Pedra dos Cadrís de vorm van een nier en moeten volgens de traditie pelgrims vanwege de genezende eigenschappen, er negen keer onderdoor gaan om hun reumatische en nierproblemen te genezen.
En de Pedra de Abalar, die helaas nog niet zo lang geleden gebroken is tijdens een storm, wiebelde als er mensen op stonden, waarbij de steen een licht scheurend geluid produceerde. Volgens de traditie kon de steen alleen wiebelen wanneer de mensen die erop stonden, vrij waren van zonden.
Sindsdien zijn Finisterre en Muxía belangrijke bestemmingen geworden voor pelgrims die de Camino de Santiago volgen. De legende van Sint Jacobus en de verbondenheid met de Atlantische Oceaan hebben Finisterre in de middeleeuwen een spirituele en symbolische betekenis gegeven als het einde van de wereld.
Pelgrims die de tocht naar Finisterre voltooien, kunnen genieten van de prachtige zonsondergang bij de Cabo Finisterre, waar de zon lijkt te verdwijnen in de oneindigheid van de oceaan, wat een ontroerende en symbolische ervaring is na een lange pelgrimstocht.
Door verder te lopen naar Muxía wat 30 km verderop ligt is het laatste onderdeel met religieuze betekenis bereikt van de Camino de Santiago.
Tijdens de Moorse overheersing (711-1492) van het Iberisch schiereiland was het grootste deel van Spanje en Portugal onder islamitische controle, met uitzondering van het christelijke gebied in het noorden. De noordelijke routes waren voor christenen goed toegankelijk. Maar ook bleven er pelgrims uit het zuiden komen richting Santiago de Compostela reizen, al ging dat niet altijd eenvoudig.
De Moren tolereerden de aanwezigheid van andere geloofsovertuigingen binnen hun rijk en het was dan ook niet verboden om een Camino de Santiago te volgen, maar ze moesten zich wel houden aan de regels en de islamitische cultuur.
Dus voor de pelgrimsroutes die door Moors gebied liepen, werden regelmatig alternatieve routes bedacht om confrontaties te vermijden en plaatsen te omzeilen die als heilig werden beschouwd door de Islam.
De Jacobsschelp is al sinds eeuwen het symbool van de Camino naar Santiago. In het Frans heet de schelp de Coquille Saint Jacques en in het Duits Jakobsmuschel.
Er bestaan vele legendes over de oorsprong van dit symbool, maar de meest bekende is dat de discipelen met het lichaam van Jacobus in een boot vanuit Jeruzalem op weg waren naar Galicië in Spanje om hem daar te begraven. Waarbij ze vlak voor het einde van de tocht in een hevige storm terechtkwamen.
Het lichaam van Jacob sloeg daarbij overboord en belandde in de woeste oceaan. Toen ze zijn aangespoelde lichaam vonden was het bedekt met schelpen. Vanaf toen de Jakobsschelpen.
Op de route wordt een gestileerde Jacobsschelp gebruikt op de mijlpalen om je de weg te wijzen. En de meeste pelgrims maken een Jacobsschelp vast aan hun rugzak om te laten zien dat ze reizigers zijn op een Camino de Santiago. Vroeger had dit ook praktisch nut en werd de schelp tijdens de reis gebruikt om uit te drinken en te eten.
“In de westerse geschiedenis was de Camino naar Santiago door de eeuwen heen een belangrijke route zowel voor pelgrims als voor culturele uitwisseling. Alle landen in middeleeuws Europa hebben actief bijgedragen aan de totstandkoming ervan en eigenlijk is er een beetje van elke natie in te vinden. De Camino naar Santiago was een smeltkroes waarin de emoties en gedachten van mensen samensmolten en waarin de westerse geest werd geboren.”
Bron: RTAM, 2004 “Santiago – Caminho do Alto-Minho”